PMS is de afkorting voor 'premenstrueel syndroom'. Tot op de dag van vandaag bestaan er echter nog geen uniforme criteria om PMS vast te stellen. Hierdoor is het ook moeilijk om de prevalentie (m.a.w. de proportie van de populatie die een aandoening heeft) van PMS te schatten. Sommige studies schatten dat ongeveer 20 à 30% van de vrouwen te maken heeft met PMS, terwijl anderen percentages boven de 50% vermelden.
PMDD werd alreeds opgenomen in de DSM-5, het officiële diagnostische handboek voor mentale stoornissen. PMDD wordt soms ook wel 'ernstige PMS' genoemd. Tot op heden blijft het echter onduidelijk of het gaat om een spectrum van premenstruele klachten of twee aparte stoornissen. De duidelijk beschreven en goed afgebakende criteria voor PMDD zijn alvast een goede stap geweest naar meer wetenschappelijke erkenning voor PMS en PMDD.
Lees hier meer over het verschil tussen PMS en PMDD
Naast het gebrek aan uniforme criteria en bijgevolg moeilijkheden met het schatten van de prevalentie, weten we ook niet welke mechanismen exact aan de basis liggen van PMS. Wetenschappers zijn er nog niet uit of PMS veroorzaakt wordt door een hormonale onbalans, een speciale gevoeligheid voor normale hormoonlevels, of dat PMS door iets anders wordt veroorzaakt.
Een extra uitdaging bij de diagnose van PMS/PMDD, is dat het vaak samen voorkomt met andere stoornissen, zoals depressie of bipolaire stoornis. Daarnaast bestaat er ook zoiets als Premenstruele Exacerbatie (PME). Ook al lijken de symptomen van PMS en PME op elkaar, toch zijn de biologische mechanismen erachter duidelijk verschillend. Bij PME worden de symptomen van een andere ziekte of stoornis die al aanwezig is, verergert tijdens de premenstruele fase. Behandelingen waarvoor evidentie bestaat dat ze effectief kunnen zijn voor PMS/PMDD, zijn dus vaak niet effectief voor PME. En alsof dat alles nog niet complex genoeg is, kunnen PMS/PMDD en PME ook nog eens samen optreden. Hoeveel mensen te maken krijgen met deze specifieke combinatie, is echter nog niet op een betrouwbare manier geweten.
Gelukkig is er de laatste jaren een enorme boost in onderzoek geweest en krijgt PMS steeds meer aandacht. Toch zijn er nog altijd vaak belangrijke tekortkomingen in de recentere studies.
Het is belangrijk dat toekomstig onderzoek gebruik maakt van klinische trials, wat een wetenschappelijke methode is om na te gaan of een bepaalde behandeling werkt, en goed gecontroleerde laboratorische settings. Het gros van de bestaande studies maakt namelijk gebruik van zelfrapportage, waarbij vrouwen zelf aangeven hoe ze zich voelen. Natuurlijk kunnen we hieruit ook bepaalde zaken leren, maar vaak is er een bepaalde vooringenomenheid aanwezig bij zelfrapportage. Zo kunnen verwachtingen van vrouwen over hun eigen cyclus de resultaten beïnvloeden. Bovendien leert zelfrapportage ons vooral iets over de symptomen van PMS. Door gebruik te maken van laboratorische settings kunnen we een breder beeld krijgen van hoe PMS ook bepaalde gedragingen, emoties, of cognitieve processen beïnvloedt door deze nauwkeurig te manipuleren in hierop afgestemde experimenten.
Verder is het noodzakelijk dat men in de toekomst een longitudinaal design implementeert, waarbij er metingen worden gedaan over niet één, maar verschillende cycli heen. Dit zorgt voor een hogere betrouwbaarheid van de resultaten, waardoor we ook sterkere conclusies kunnen trekken.
Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen, kan toekomstig onderzoek eveneens best hormoonmetingen doen. Tot nu toe is er slechts weinig geweten over hoe PMS hormoonlevels beïnvloedt, los van het feit dat het ook nog niet volledig duidelijk is of er überhaupt een verschil is in de hormoonlevels van vrouwen met en zonder PMS. Het kan namelijk ook zijn dat ze gewoon anders reageren op dezelfde hormoonlevels.
"Wetenschappers zijn er nog niet uit of PMS veroorzaakt wordt door een hormonale onbalans, een speciale gevoeligheid voor normale hormoonlevels, of dat PMS door iets anders wordt veroorzaakt."
Daarnaast zou ook neurowetenschappelijk onderzoek ons kunnen helpen bij het verbreden van de kennis naar PMS. Er zijn studies die verschillen vonden in breinactiviteit tussen vrouwen met en zonder PMS, maar de bevindingen zijn tot nu toe erg inconsistent. Dergelijk onderzoek kan van belang zijn bij het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen voor PMS.
Er is nog heel wat dat we niet weten over PMS. Bovendien treedt PMS vaak samen met andere stoornissen op, wat een diagnose extra bemoeilijkt. Toekomstig onderzoek kan helpen door nieuwe longitudinale experimenten te ontwikkelen en die af te nemen in streng gecontroleerde laboratorische settings. Ook het onderzoeken van hormonen en breinactiviteit kan helpen om onze kennis over PMS te verrijken.